Fig. 1.01 Een cartesisch coördinatenstelsel
Bij een coördinatenstelsel denk je in eerste instantie aan een stilstaand
stelsel. Daarmee leg je vast waar een eveneens stilstaand voorwerp zich bevindt. Maar een
voorwerp kan ook in beweging zijn. Dan veranderen de coördinaten van het
voorwerp voortdurend en we zeggen dan dat het voorwerp een baan in het
stelsel-in-rust beschrijft. Je mag met het voorwerp ook een coördinatenstelsel
laten meebewegen. Dan is het voorwerp in dat meebewegende stelsel gewoon weer in rust.
"Rust" is een beladen begrip. Einstein maakt ons op p. 892
duidelijk dat we het begrip "een ruimte in absolute rust" uit
ons woordenboek kunnen schrappen. Wat moeten we ons dan voorstellen bij: een
assenstelsel-in-rust?
Dat is gewoon een afspraak. Een coördinatenstelsel waarin wij ons tezamen
met onze omgeving in rust bevinden, noemen we het coördinatenstelsel in "rust"
ondanks dat we
ondertussen best weten dat we met de hele mikmak met een gigantische snelheid rond de zon draaien.
In zo’n coördinatenstelsel-in-rust gelden de wetten van
Newton 2) . Daar verwijst Einstein naar in de eerste alinea van §1. Het gaat om de
mechanicawetten die op de middelbare school worden geleerd, te weten:
· op een voorwerp dat stilstaat of volhardt in een eenparige (=
constante) rechtlijnige beweging werken geen krachten of de krachten houden
elkaar in evenwicht ,
· als een voorwerp vanwege één overgebleven kracht een
versnelling ondergaat, geldt dat de versnelling a gelijk is aan de
kracht F gedeeld door de massa m van het voorwerp (of a =
F/m meestal geschreven als F = m.a)
De "euclidische meetkunde" waarover Einstein spreekt, is de
gewone meetkunde zoals je die op school hebt geleerd. Niets bijzonders.
Voor de beschrijving van een bewegend punt moet de plaats op
ieder tijdstip met een formule, een functie, kunnen worden vastgesteld, "als
functie van de tijd".
Voorbeeld:
De plaats op het tijdstip t van een eenparige beweging langs de X-as kan
worden beschreven met de formule ("functie van de tijd"):
x(t) = x(0) + v. t
met x(0) = de beginplaats
v = de snelheid
x(t) = de plaats op het tijdstip t
Neem een fietser die op t = 0 een lantaarnpaal (x = 0) passeert met een
snelheid v = 6 m/s . Deze bevindt zich na 25 seconde op de plaats:
x(25) = x(0) + 6 . 25 = 0 + 150 = 150 m voorbij de lantaarnpaal.
"Als functie van de tijd"; zo kan je dus elke beweging beschrijven, maar daar zat juist de makke! Het begrip
"tijd" rammelde.
Einstein begint p. 893 met een belangrijke opmerking, namelijk dat
tijd voor ons altijd te maken heeft met gelijktijdigheid. Daarbij houdt
hij zich niet bezig met gezanik: hoe je precies de gelijktijdigheid moet bepalen van
twee gebeurtenissen waar je zelf bijstaat, daar wil hij niet op
ingaan. Dat spreekt voor zich. In de voetnoot doet hij dat af met de woorden dat dit probleem "via
een abstrahering moet worden aangepakt". Dat is mooi gezegd en het betekent
dat het eveneens theoretisch kan worden uitgewerkt. De meetnauwkeurigheid van de
instrumenten zal daarbij een belangrijke rol spelen. Voor ons verhaal is dit
verder niet van belang.
Waar het om gaat, is dat we de tijd aangeven aan de hand van een gelijktijdige
gebeurtenis. Bijvoorbeeld het
jaar 79 na Christus (toen werd Pompeď bedolven) was het jaar dat de aarde 1926
rondjes rond de zon minder had afgelegd dan nu (2005). Het rondje waar de
aarde mee bezig was en de uitbraak van de Vesuvius vielen samen: twee
gelijktijdige gebeurtenissen.
De definitie vraagt om een verfijning als het om gebeurtenissen gaat die zich
in het 'nu' op ver van elkaar verwijderde plaatsen afspelen. Is "gelijktijdig" dan het
moment dat je er bericht van krijgt of het moment dat het werkelijk gebeurde. We kiezen
uiteraard voor het laatste. Als er op de planeet Mars iets gebeurt, weten wij er
pas na minimaal 4 minuten en 20 seconden van (als Mars op zijn dichtstbijzijnde
punt van de aarde is), maar het kan ook 21 minuten duren als Mars aan de andere
kant van de zon staat, het verst verwijderde punt ten opzichte van ons. Je moet dus van moment tot moment de afstand kennen om
het tijdstip van de gebeurtenis te kunnen bepalen. Of, wat veel handiger is, je
zet een waarnemer (een instrument of desnoods een journalist) op Mars met een
klok die precies gelijkloopt met de klokken op aarde. Dan kan hij van elke
gebeurtenis doorbellen hoe laat deze plaatsvond.
Einstein stelt voor een waarnemer van elke gebeurtenis waarvan een bericht
binnenkomt de tijd te laten noteren. Hij maakt zich daar met een grap vanaf,
omdat dat niet de richting was waarin hij verder wilde denken, door te stellen dat je dan te doen krijgt met
de kwalijke waarnemingsfouten van de waarnemer, "zoals we uit ervaring weten".
Hij bracht de waarnemers aller landen in diskrediet, maar niemand hoefde zich
aangesproken te voelen. Waarnemingsfouten horen namelijk bij het waarnemen.
De waarnemingsfouten spelen geen rol in zijn
theorie terwijl de theorie vol waarnemers en waarnemingen zit. Omdat Einstein dat ook wel wist,
denk ik, dat hij nog jaren heeft zitten nagniffelen over deze verwarring
zaaiende zin.
Het is van het grootste belang om goed te omschrijven hoe twee klokken op
grote afstand van elkaar gelijk kunnen worden gezet. De meetmethode die Einstein
aangeeft, gaat zo: hij geeft een waarnemer in punt A een klok en een
andere waarnemer die zich in het punt B bevindt, een identieke klok, die
precies even snel loopt, maar ze hoeven niet dezelfde tijd aan te wijzen. De klokken zijn ver van
elkaar verwijderd, zodat van een gebeurtenis slechts een "A–tijd"
kan worden vastgesteld en een "B–tijd", zoals bovenaan p.894
in het document staat. Er moet worden gecommuniceerd tussen beide waarnemers.
A en B verkeren ten opzichte van elkaar in rust. De ruimte tussen A
naar B is leeg (een gewaagde veronderstelling, want iedereen dacht toen
nog dat de ruimte gevuld was met "lichtether"!). Tussen A en B kan een lichtstraal heen en weer
worden gezonden. Terug gaat gewoon door terugkaatsing. De afstand heen is
dezelfde als terug. Volgens de 2de aanname (zie §0 p.10)
beweegt het licht even snel op de heenweg als op de terugweg. Het licht doet dus
even lang over de heenweg als over de terugweg. Hij noemt het tijdstip dat het
lichtsignaal uit A vertrekt tA en het moment dat het
signaal bij B tegen het spiegeltje kaatst tB . De tijd
die het licht erover doet om van A naar B te gaan is dus tB–tA.
Het signaal vertrekt door terugkaatsing op hetzelfde tijdstip tB uit
B en komt op tijdstip t΄A
aan in A. Het accent staat erbij om de twee tijdstippen, vertrek en
aankomst, in A te kunnen onderscheiden.
Einstein zegt nu dat de klokken gelijklopen als de tijdsduur over de heenweg
gelijk is aan de tijdsduur over de terugweg: tB – tA
= t'A – tB
 |
Van twee klokken (die even snel
tikken, want ze zijn van dezelfde degelijke makelij), kan je dus met het
recept van Einstein altijd nagaan of ze op enig moment dezelfde tijd
aanwijzen (en dan wijzen ze voortdurend dezelfde tijd aan). Hoe lang de
lichtstraal er over doet om van A naar B te komen, doet er niet toe.
De grootte van tB – tA of
van t'A – tB is niet
van belang, het enige wat telt, is of de tijdsduur gelijk is, want dan
lopen de klokken gelijk. |
Dat gaan we controleren (oefening 4)
Oefening 4: Waarom lopen de klokken gelijk
De tijd die de lichtstraal er over doet om van A naar B te gaan is even lang
als de tijd voor de terugweg. Stel dat we vanuit A een lichtstraal om 1 uur en
10 minuten wegzenden naar een ver verwijderde waarnemer met klok en spiegeltje
in B en om 2 uur 10 minuten ontvangen we het lichtsignaal terug. Dan bellen we
de waarnemer in B om te vragen hoe laat het lichtsignaal door hem werd gezien.
We verwachten 1 uur 40 minuten, de tijd die precies halverwege begin en eind van
ons experiment zit. Als hij antwoordt: "Om 25 minuten over 1 " (en we
vertrouwen hem), dan zou de lichtstraal op de heenweg 15 minuten onderweg zijn
geweest en terug 45 minuten. Dat kan natuurlijk niet. We zullen hem zeggen dat
hij zijn klok eens een kwartier vooruit moet zetten. Na wat heen en weer gebel,
doen we de test om 5 uur en 10 minuten nog een keer. Waarnemer B meldt nu dat hij
het signaal exact om 5 uur 41 minuten en 7 seconden ontving. Dat klopt nog
steeds niet! Hij had hem kennelijk niet exact een kwartier vooruit gezet!
Vraag: Hoeveel moet B zijn klok nog vooruit– of terugzetten?
(Antwoord:)
Het zal duidelijk zijn dat al na één test de klokken gelijk kunnen
worden gezet.
Als je twee klokken op twee verschillende plaatsen kan laten gelijklopen en
als de methode "geen tegenstrijdigheden bevat", waarmee gezegd wil
zijn dat we hopen dat niet uit onverwachte hoek blijkt dat het niet klopt, dan
kan je ook veel klokken op veel verschillende plaatsen gelijk laten lopen en die
lopen logischerwijs ook allemaal onderling gelijk.(Dat slaat op de logische
formulering: Als A gelijk met B en C, dan ook B en C
gelijk).
Onderaan deze bladzijde memoreert Einstein dat de lichtsnelheid c
wordt voorgesteld door: tweemaal de afstand tussen A en B te delen
door de tijd die het licht erover doet om van A naar B en weer
terug te gaan. Met de streep boven AB , dus
, wordt aangegeven dat het om de afstand van A naar B gaat.
Op deze wijze heeft Einstein aangegeven hoe je de "tijd" voor de
gebeurtenissen in één coördinatenstelsel-in-rust kan vaststellen. Hij noemt
dit op p. 895 essentieel. Door op die manier de "tijd" te
meten, krijgt de "tijd" een betere natuurkundige betekenis. Ieder weldenkend mens zal toegeven dat,
bij acceptatie van de meetmethode, men niet snel ruzie zal krijgen over het tijdstip van een gebeurtenis in
een verafgelegen plaats, mits die plaats in rust is ten opzichte van jou zelf.
Het is wat omslachtig, maar het is misschien wel de enige manier om de juiste
tijd op een verafgelegen plaats te bepalen. Of "dit moment" hier
hetzelfde is als "dit moment" op een verafgelegen plaats, kunnen we
dan met "ja" beantwoorden als het tijdstip hier overeenkomt met het
tijdstip daar.
Let echter op: we laten ons nog niet uit over de tijd in een
stelsel-in-beweging en daarmee bedoelen we de tijd in een bewegend stelsel dat beschouwd
wordt vanuit het stelsel-in-rust. In de volgende paragraaf komt dat aan de
orde.
Je moet daarbij bedenken dat, omdat er geen "ruimte in absolute
rust" is "de tijd in het stelsel-in-rust beschouwd vanuit het
stelsel-in-beweging" op hetzelfde neerkomt als "de tijd in het
stelsel-in-beweging beschouwd vanuit het stelsel-in-rust" en dat "de
tijd in het stelsel-in-rust bezien in het stelsel-in-rust" weer op
hetzelfde neerkomt als "de tijd in het stelsel-in-beweging bezien vanuit
het stelsel-in-beweging". Die dingen zijn verwisselbaar.
Het belangrijkste uit deze paragraaf is dat we in staat zijn in één en
hetzelfde coördinatenstelsel, dat het stelsel-in-rust is genoemd, alle klokken gelijk te
laten lopen.
Terug
Naar 1) Genoemd naar de Franse wiskundige, filosoof en
wetenschapper René du Perron Descartes (1596
- 1650)
2) Sir Isaac Newton, geboren in
1642 in Lincolnshire en overleden in 1727 (Londen?)
Antwoorden: Oefening
3: 499 seconden
Oefening 4: 1 minuut en 7
seconden terugzetten
|