Pioneers en Oumuamua V

 

Naar Inleiding

Naar Deel IV

Naar Deel VI

 

5          Relativistische massatoename

 Zoals uit de massa spectrometrie bekend is, neemt de 'massa' van een bewegend deeltje toe met de snelheid. Er geldt voor de massa mv met de snelheid v dat deze gelijk is aan   kg.
Dit wordt de relativistische massa genoemd. Hierin is m de massa van het deeltje als het in stilstand wordt gemeten en  g  is de Lorentzfactor die hoort bij de snelheid van het deeltje. 

Wanneer men met de massa de hoeveelheid materie bedoelt, is dit echter een dwaze manier van spreken. De massa van het deeltje zou groter zijn geworden voor een stilstaande waarnemer maar niet voor de waarnemer die met het deeltje meebeweegt. Waar komt die extra materie vandaan? Het is duidelijk dat dit in strijd is met de Grondwet van de natuurkunde (p.1).  
Zo sprekende, werkt men in de hand dat de wetenschap nog steeds zoekende is naar hoe de zwaartekracht moet worden begrepen en wat onder massa moet worden verstaan.

We moeten onderscheid maken tussen de massa en de hoeveelheid materie. Daarom hebben wij in de Belemmeringstheorie voor de massa van een object een definitie ingevoerd waarbij niet de hoeveelheid materie bepalend is voor de grootte van de massa maar de invloed die deze materiehoeveelheid uitoefent onder standaard omstandigheden. 

Dan kan men spreken over een toegenomen massa van een bewegend object zonder dat de hoeveelheid materie is toegenomen. Het begrip massa hangt dan samen met de eigenschap van een hoeveelheid materie om te belemmeren dat de straling van achterliggende stralingsbronnen de waarnemer kan bereiken.   
De zwarte vlek is dan de maat voor de hoeveelheid materie

De ruimtehoek van de zwarte vlek is gelijk aan  sr waarbij de straal van de Einsteinring gelijk is aan   meter en waarin de straal R0 van het zwarte gat waartoe de massa M kan instorten, gelijk is aan
   
           meter.  

De ruimtehoek die de Einsteinring van een hemellichaam met de snelheid v inneemt, zal  g  keer zo groot zijn als van het stilstaande hemellichaam. Zo zal ook voor een waarnemer in een ruimtevaartuig of op een komeet met een snelheid v  de ruimtehoek van de zon toenemen omdat de zon ook  beweegt ten opzichte van deze objecten (zie verder het bewijs: T&C p. 127) . Dit zal de gravitatieversnelling van de zon op de objecten versterken. Dit geldt zowel bij het naderen als het wegvliegen van de zon.

We herkennen de eerste term als de bekende gravitatiewet van Newton, de tweede term als een kwadratisch afnemende term die als onderdeel van de massa kan worden beschouwd en de laatste term  m/sec2 als een extra versnelling die als 3de machtsterm van de afstand r  afwijkt van de gravitatiewet van Newton.

 Ook deze toename van de zwaartekrachtversnelling maakt, evenals de extra zwaartekracht versnelling volgens de Belemmeringstheorie zoals beschreven in §3, al sinds lang deel uit van de traditionele theorie en wordt in de berekeningen weggemoffeld door aan te nemen dat de ruimte gekromd is. We zullen verder in het kader van het onderzoek naar de baanbewegingen van de Pioneers en Oumuamua geen aandacht aan de hier genoemde toename besteden.

Terug

Naar Deel VI