Pioneers en Oumuamua VI

Naar Inleiding

Naar Deel V

Naar Deel 7


6          Toepassing op de Pioneers

 In maart 1972 werd het ruimtevaartuig Pioneer 10 gelanceerd. Ruim een jaar later april 1973 volgde Pioneer 11. Beide beschreven banen in het vlak van de ecliptica die hen langs Jupiter en andere planeten bracht en waarbij ze uiteindelijk in min of meer tegenovergestelde richtingen ons zonnestelsel verlieten .

Ze hebben zeer veel onderzoeksgegevens opgeleverd over het zonnestelsel.  
Eén van de doelstellingen van de projecten was om een beter beeld te krijgen van het zwaartekrachtveld in het zonnestelsel. De metingen die werden verricht aan de versnellingen die de vaartuigen ondergingen, waren buitengewoon nauwkeurig. Er konden versnellingen worden gemeten tot een nauwkeurigheid van 1010 m/s2. Deze nauwkeurigheid heeft ons echter met een nieuw vraagstuk geconfronteerd dat tot op heden nog niet is opgelost.  

Nadat Jupiter was gepasseerd en de laatste corrigerende manoeuvres waren uitgevoerd, lieten de Pioneers bij hun verder toenemende afstand tot de zon een zwakke, maar onmiskenbare, constante vertraging zien met een uiteindelijk berekende waarde inclusief foutenmarge van 8,74±1,33)x1010 m/s2.  
Aan de betrouwbaarheid van de metingen valt niet te twijfelen maar het resultaat zou betekenen dat beide ruimtevaartuigen uiteindelijk weer in het zonnestelsel terug zouden vallen. Dat is volstrekt in strijd met het gezonde verstand. De wetenschap heeft er echter tot op heden nog geen verklaring voor kunnen geven.


Met de Belemmeringstheorie denken we die verklaring wél te kunnen geven. Voor het gemak beperken we ons tot de baanbeweging van Pioneer 10.  
Het zal blijken te gaan om een onverwachte meetfout.
De Pioneer moet namelijk een anomale versnelling (§4)  ondergaan vanuit de aarde gemeten. Maar vanuit de Pioneer gemeten, moet de aarde ook een anomale versnelling ondergaan de andere kant op . Beide objecten - Pioneer en Aarde - bevinden zich in het zwaartekrachtveld van de zon.  


De gemeten anomale versnelling van de Pioneer wordt gevonden door de versnelling die de Pioneer ondervindt vanwege de anomale versnelling in het zwaartekrachtveld van de zon, gemeten vanaf de aarde, op te tellen bij de versnelling die de aarde de andere kant op ondervindt, gezien vanuit de Pioneer. Dit is dus een onderonsje tussen de Pioneer en de aarde. 



Hoe verloopt de meting. Regelmatig werd er een radiosignaal naar de Pioneer verzonden en na behandeling weer teruggestuurd. Uit de tijdsduur en de verandering van de frequentie van het signaal werden de afstand, de snelheid en de versnelling van de Pioneer bepaald.   
Deze uitkomsten  moesten uiteraard overeenstemmen met de theorie. Bij de berekeningen werd er gecorrigeerd voor de tijdvertraging als gevolg van de snelheid en het zwaartekrachtveld van de zon en nog vele andere fysische omstandigheden die de snelheid konden beďnvloeden. Ook de relativistische massa en de gekromde ruimte werden daarin meegenomen. Het enige waar uiteraard geen rekening mee werd gehouden, omdat deze nog onbekend was, was de anomale versnelling

Als we ons in gedachten beperken tot de Newtoniaanse zwaartekracht versnellingen dan zouden we de versnelling van de Pioneer uit de berekeningen kunnen vinden door, van de gemeten versnelling, de versnelling die de aarde van de zon ondervindt, af te trekken. Dan houden we de gravitationele versnelling van de Pioneer over.

In de metingen wordt echter niet alleen de gewone gravitationele versnelling maar daarmee samen ook de anomale versnelling gemeten. Dan moeten we om de versnelling van de Pioneer te vinden ook de anomale versnelling van de meetwaarden aftrekken. Doen we dat niet dan corrigeren we te weinig en houden we de som van de anomale versnellingen bij de Pioneer en bij de aarde over.
 

Dat is de fout die bij NASA is gemaakt. Daarom moeten zij dus aan het eind van de berekening een versnelling vinden van de Pioneer met een waarde van minimaal 9,37x1010 m/s2 in de richting van de aarde.    
Deze uitkomst ligt keurig binnen de foutenmarge die in de literatuur voor de anomale versnelling van (8,74 ± 1,33)x1010 m/s2 wordt aangehouden.  


Waarom de anomale versnelling pas wordt opgemerkt voorbij Jupiter zal te maken hebben met de corrigerende versnellingen die de Pioneer tot aan Jupiter af en toe onderging om hem in zijn juiste richting te sturen. Daardoor konden geen bruikbare, aaneensluitende series metingen worden gemaakt. Voorbij Jupiter kon dat wel maar in eerste instantie werd er geen afwijking gevonden. 
Dat is te verklaren uit het feit dat de Pioneer zodanig langs Jupiter werd gestuurd dat hij optimaal gebruik kon maken van de snelheidswinst door de zwaartekrachtassistentie van Jupiter.  
  
Deze snelheidswinst is optimaal indien de Pioneer in tangentiële richting ten opzichte van de afstand r tot de zon wordt weggeslingerd. De gemeten radiële snelheid ten opzichte van de aarde met  j  =90 graden is op dat moment nul. De pioneer heeft dan geen snelheid meer ten opzichte van de aarde waardoor de anomale snelheid en ook de anomale versnelling niet optreden.
De meting van de versnelling van de Pioneer levert dan de traditionele waarde op van het zwaartekrachtveld van de zon op die plaats. De anomale versnelling is dan nul.  

                    Fig. 2   De banen die de Pioneers in het zonnestelsel beschreven
Na de passage van Jupiter heeft de Pioneer echter een zeer hoge snelheid gekregen waarmee hij het zonnestelsel kan ontvluchten. Zijn richting zal steeds meer een richting aannemen waarbij de Pioneer zich in een rechte lijn van de aarde af beweegt.

We kunnen dan de formule  m/s2 gebruiken (zie §4) bij de aarde en bij de Pioneer. Dan wordt het verschil tussen de gemeten versnelling en de traditioneel berekende versnelling gevonden met:

 
 m/sec2

De hoek  j  , de richting waarin de Pioneer zich voortbeweegt ten opzichte van de verbindingslijn met de aarde, hebben we uit de tekening die door de NASA is vrijgegeven van de banen van Pioneer 10 en 11 (zie de fig. 2) , moeten schatten.

De scherpe hoeken die de banen bij de ontmoeting met Jupiter vertonen zijn het gevolg van de afwijking van de baan door de aantrekkingskracht van Jupiter waarmee snelheidswinst wordt bereikt.  
Met de gegevens van de planeten en een schatting van de hoek j en de laatste formule hebben  we de anomale versnelling delta(g) op verschillende afstanden in het zonnestelsel numeriek berekend (Tabel 1).  

A
ls benadering hebben we de aarde in de richting van de zon gepositioneerd, maar door de baanbeweging van de aarde in zijn baan zou de hoek phi 




Tabel 1 De anomale versnelling op de afstanden voorbij Jupiter  

 Het resultaat van de berekeningen is ook in grafiek gezet (Fig 3).

 


    Figuur 3     De anomale versnelling van Pioneer 10 in het zonnestelsel volgens de
               Belemmeringstheorie

 

    Figuur 4   De anomale versnelling zoals de NASA aan de Pioneers 10 en 11 heeft opgemeten

Als we de meetgegevens (fig 4) van de NASA naast ons resultaat (fig.3) leggen, zien we een opmerkelijke  overeenkomst. Er zijn echter ook verschillen. Bijvoorbeeld, in onze berekeningen wordt het niveau van een constante versnelling bereikt bij 15 AE  terwijl dit volgens de berekeningen van NASA pas bij afstanden boven de 20 AE gebeurt. Volgens de metingen van de NASA neemt bovendien de versnelling in grootte af voorbij dat punt terwijl de anomale versnelling volgens de Belemmeringstheorie beslist constant wordt.  Dit verschil kan worden verklaard door aan te nemen dat bij de berekeningen van de correcties op de versnelling van de ruimtesondes door de NASA onjuist inschattingen zijn gedaan in een poging de anomale versnelling te verklaren. Deze verkeerde correcties zouden nog tot op grote afstand kunnen doorwerken.

Terug