|
|
Naar
de Portier
De onbegrepen baanbewegingen van de Henk Dorrestijn
1 Inleiding
1 Inleiding
De gebeurtenis kan zich voor de ene waarnemer
over een ander tijdvak afspelen dan voor de andere waarnemer maar de
gebeurtenis blijft identiek. Uitgaande van deze grondwet kan men laten zien
dat het krimpen van een bewegend voorwerp, de Lorentzcontractie, onjuist is . Dit is
uitgebreid behandeld in mijn boek Time and Cosmos met de ondertitel A
new Cosmological Worldview (afgekort tot T&C zie T&C p. 141–149).
Op de afleiding van Einstein waaruit bleek dat de tijd in
het met de snelheid v bewegende stelsel g
keer trager is dan de tijd van het stelsel van waaruit het bewegende stelsel
wordt bekeken, hebben we geen enkele aanmerking. De afleiding en het resultaat
zijn volstrekt juist. Voor het
geval dat de snelheid veel kleiner is dan de lichtsnelheid, dus v<< c
mogen we als benadering voor de Lorentzfactor schrijven
g
≈ 1+½v2/c2. Er is echter in plaats van de Lorentzcontractie iets anders aan de hand namelijk: de snelheid van een bewegend voorwerp waaraan we door meting van de tijdsduur over een afstand tussen een begin en een eindpunt de waarde v toekennen, blijkt vanuit één enkele waarnemer gezien groter te zijn met de Lorentzfactor g tot de vierde macht. Voor dit laatste kunnen we schrijven:
Wanneer
we dus voor de snelheid van een voorwerp tussen twee punten de waarde v hebben gevonden door de
lengte van de afstand te delen door het tijdsverschil op de klok bij aankomst
en de klok bij het startpunt dan is de werkelijke snelheid gelijk aan v* = g4 v
m/sec.
Het
voorgaande is in het genoemde boek ook bewezen, zij het dat we daar abusievelijk als
resultaat v*=g
2
v m/sec hadden genoteerd.
Dat betekent dat de tijd nauw samenhangt met de zichtbaarheid,
de waarneembaarheid van de ruimte. Als men
weet dat uit de tijdvertraging de zwaartekrachtversnelling rond een massa
wordt gevonden door deze te differentiëren naar r
en te vermenigvuldigen met c2
dan zien we dat de zwaartekracht en de massa hiermee meer betekenis krijgen. Over
het object bestaan uiteraard tijdsnelheidsverschillen omdat de ruimtehoek die
de massa inneemt gezien vanaf de voorkant van het object groter is dan aan de
achterkant. Op natuurfilosofische
gronden nemen we aan dat een vrij bewegend object zich altijd zo zal bewegen
dat er zo min mogelijk verschillen overblijven in de tijdsnelheid over het
object. Door de versnelling die een object verkrijgt in het zwaartekrachtveld
van een massa worden de tijdsnelheidsverschillen geminimaliseerd.
Op die manier zullen twee identieke, zich vrij bewegende objecten
zoveel mogelijk identiek blijven. Dit
leidt tot een nieuw inzicht in het begrip zwaartekrachtveld
rond een massa. De bewegingstoestand die het vrij bewegende object vertoont
nabij een andere massa is de natuurlijke beweging waaraan het voldoet om de
tijdsnelheidsverschillen over het object teniet te doen. In een lege ruimte
zonder fysische eigenschappen - waar wij van uit gaan
- is er geen kracht nodig
om het object zijn versnelling te geven Er is alleen kracht nodig om het
object tegen te houden in zijn natuurlijke beweging. Dat is gewoon de zwaartekracht.
Tenslotte leidt de nieuwe theorie tot de conclusie dat de gravitatieversnelling die een voorwerp ondervindt, wordt bepaald door de plaats van de massa zoals deze wordt waargenomen vanaf het voorwerp met als consequentie dat de versnelling gedefinieerd wordt door de subjectieve afstand waarop de massa zich bevond toen het licht dat de waarnemer bereikt door de massa werd uitgezonden. Deze
nieuwe zienswijze wijkt sterk af van de traditionele opvatting waarbij het
gravitatieveld als een starre fysische entiteit zit vastgeklonken aan de massa
en meedraait en meebeweegt met de massa waarbij de grootte van de versnelling
die een object op zeker moment ondervindt uitsluitend afhangt van de
objectieve, dat is de werkelijke afstand op dat moment tot het
zwaartepunt van de massa.
|