We bekijken door een zeer lange koker een ster (zie figuur 1). Het is
een kijker zonder lenzen. Deze koker is precies c meter en het licht van
de ster doet dus precies 1 seconde over de tocht door de kijker. De koker
staat onder een hoek φ
opgesteld. De hoogte van de kijker is c . sin φ
meter en de horizontale afstand tussen D en E is c .
cos φ meter. De hoeveelheid
lichtenergie in de koker is gelijk aan het volume van de koker vermenigvuldigd
met de energiedichtheid (in J/m3) van het licht.
We nemen een bundel in ogenschouw die precies de koker vult.
We zullen deze bundel ook vanuit een bewegend stelsel beschouwen en de
energiehoeveelheid in de bundel in beide bewegingstoestanden met elkaar
vergelijken.
Voor de energiedichtheid gebruiken we de uitdrukking van Maxwell: A2
/ 8π.
Hierin is A de amplitudo van de elektromagnetische golven. In §7 is
al een uitdrukking gevonden voor de verhouding van de energiedichtheden in een
bundel die beschouwd wordt vanuit twee verschillende stelsels. Die uitdrukking
zullen we straks zien en gebruiken.
Figuur 1 Kokervormige kijker of kijkervormige koker.
Het volume V van de bundel in de koker is V = S . c . cos φ
, waarbij S de oppervlakte is van een verticale doorsnede door bundel
(zie figuur 2). De uitdrukking S . cos φ
is de loodrechte doorsnede van de bundel en c . cos φ
is de projectie van de bundel op de horizontale as. Het volume kan je dus op
twee manieren vinden:
- door de lengte van de bundel te vermenigvuldigen met zijn loodrechte
doorsnede
- door de projectie van de bundel op de x–as te
vermenigvuldigen met de verticale doorsnede van de bundel.
De laatste zullen we gebruiken omdat de verticale doorsnede van de bundel
onveranderd moet blijven als we de bundel vanuit een bewegend stelsel waarnemen.
Immers alleen de afmetingen in de bewegingsrichting zijn aan krimp onderhevig.
De energiehoeveelheid in deze bundel is:
E = V . A2 / 8π = S . c .
cos φ . A2 / 8π
Figuur 2 De verticale doorsnede S van de bundel blijft gelijk. De
blauwe en de groene koker hebben hetzelfde volume
Vervolgens bekijken we de koker met de lichtbundel vanuit een passerend
stelsel dat met een snelheid + v naar rechts beweegt (zie figuur 3).
Vanuit dit stelsel gezien, zal de bundel een andere hoek maken met de x–as.
De hoogte van de koker blijft hetzelfde, maar de horizontale projectie is
gekrompen, gewoon omdat de koker een snelheid v heeft, gezien vanuit het
stelsel dat naar rechts beweegt. De hoek φ*
zal dus groter zijn dan de oorspronkelijke hoek φ.
Wij zullen zelf plaats nemen in het passerende stelsel en daarmee dit stelsel
als het stelsel in rust beschouwen. We geven de coördinaten hierin aan met x
en t.
Het stelsel waarin de koker staat, beweegt met een snelheid – v naar
links. We geven de coördinaten in dat stelsel aan met ξ
en τ.
Op t = τ = 0 vallen de
stelsels even samen. Op dat moment komt de bundel aan bij D en schiet de
koker in. In het ξ,τ–stelsel
bereikt de voorkant van de bundel op het tijdstip t = 0 het punt D
waarvan de ξ–coördinaat
gelijk is aan ξ = 0. Op het
tijdstip t = 1 bereikt de voorkant het punt E, waarvan de ξ–coördinaat
gelijk is aan ξ = – c . cos φ.
Op datzelfde moment t = 1 bereikt de achterkant van de bundel het punt D
waarvan de ξ–coördinaat
onveranderlijk gelijk is aan ξ = 0.
Welke coördinaten en tijdstippen horen bij deze momenten als je het bekijkt
vanuit het x,t–stelsel?
Daarvoor moeten we onze toevlucht nemen tot de transformatieformules:
ξ = γ (x + v . t) en
τ = γ (t + .x
) met
Omdat het stelsel met de koker naar links beweegt, is voor de snelheid –v
ingevuld, waardoor de formules +tekens krijgen.
We bekijken vanuit het passerende stelsel de bundel als hij net in zijn geheel
de koker in is geglipt. Dat moment was τ =
1 sec in het ξ,τ–stelsel.
Voor het punt D geldt dan met ξ =
0:
voor de plaats: 0 = γ (x + v . t)
en
voor de tijd 1 = γ(t + .x
)
Deze twee vergelijkingen met twee onbekenden ( x en t ) kunnen
we oplossen:
Uit de eerste volgt na door γ te
hebben gedeeld: x = – v. t. Als we dat in de tweede invullen, krijgen we:
1 = γ (t + .
–v. t ) = γ ( 1 – )
t =. t = .
t dus t
= γ sec.
Hiermee kunnen we x vinden: x = – v . t
= – v . γ = – γ . v
Dus vanuit het x,t–stelsel gezien, schiet het laatste eind van de
bundel bij D de koker in op het tijdstip
tD = γ sec
en op de plaats
xD = – γ . v.
Zo kunnen we ook tijd en plaats in het x,t– stelsel uitzoeken voor
het voorste punt van de bundel die op het tijdstip τ
= 1 sec het punt E bereikt, dat in het ξ,τ–stelsel
de ξ–coördinaat heeft:
ξ = –c. cos φ
(zie figuur
1)
We krijgen de volgende vergelijkingen:
voor de plaats
–c . cos φ = γ ( x + v. t)
en
voor de tijd
1 = γ (t + .x
)
Uit de eerste volgt:
x + v. t = .
( –c. cos φ)
of
x = –.
cos φ – v. t.
Dit vullen we in de tweede in: 1 = γ { t
+ . (–.
cos φ – v. t) } en
we maken het wat
netter:
1 = γ . t – .
cos φ – γ . .
t.
Daaruit volgt:
1 + .
cos φ = γ . ( 1
– )
. t = .
t
Met als resultaat: t = γ .(
1 + .
cos φ).
Dit kan je weer gebruiken in één van de twee vergelijkingen en je komt na enig
rekenwerk op: x = γ. ( –
c. cos φ – v).
Dus vanuit het x,t–stelsel gezien, bereikt de voorkant van de bundel
het punt E op
het tijdstip
tE = γ .( 1 + .
cos φ).
De plaats van E is
xE = γ. ( – c. cos φ –
v).
Nu komen we aan een moeilijke vraag: is dit dezelfde bundel?
Vanuit het x,t–stelsel kijken we naar een bundel die in D is
op het tijdstip tD = γ sec
en in E op het tijdstip tE = γ
. ( 1 + .
cos φ)
Wij beschouwen dus een bundel of een koker die zich in de tijd uitstrekt.
Maar dat is ongebruikelijk, zelfs tegen de regels. We willen de energie weten
van de bundel op één tijdstip. Als je de lengte wil weten van een rijdende
trein ga je ook niet de plaats van de achterkant opmeten en een kwartier later
de plaats van de voorkant. We moeten hiervoor corrigeren.
Je kan nooit op één en hetzelfde moment dezelfde
bewegende bundel of koker (of balk) overzien als de waarnemers in een
ander, bewegend stelsel! Je kijkt, in vergelijking tot die anderen, altijd
naar een voorwerp dat zich in een iets
andere tijd bevindt.
De bundel heeft zich tot E uitgestrekt in γ
.( 1 + .
cos φ) sec, dus op het
eerdere
moment t = γ sec was de
bundel nog niet zo ver. Hij was pas tot E* gekomen. De bundel DE*
is de bundel die we op het moment t = γ sec
moeten beschouwen. Hij heeft het eind van de koker nog niet bereikt. Omdat de
beweging van de bundel recht evenredig met de tijd plaatsvindt, is zijn lengte DE*
op dat moment pas
keer de volledige lengte DE.
De projectie van de bundel op de horizontale as is dus gelijk aan deze factor
maal de projectie van de koker:
. c. cos φ (zie figuur 3) op
deze as.
We krijgen hiermee voor de lengte van de projectie van de bundel op de
horizontale as:
Nu komen we terug op de vraag welk volume de hoeveelheid licht van de bundel
inneemt. Zoals we bij figuur 2 hebben laten zien, is het volume van de
lichtbundel evenredig met de lengte van de projectie op de horizontale as.
Het volume van de oorspronkelijke bundel was V = S . c . cos φ.
Het volume van de bundel die we vanuit het passerende stelsel waarnemen,
wordt:
De verhouding van de volumina van de bundel die je waarneemt terwijl je er
langs vliegt en van de bundel die je waarneemt in rust, is dus:
Figuur 3 Vanuit het stelsel x,t heeft de bundel op tijdstip γ
sec pas E* bereikt
Dit is dezelfde formule die Einstein afleidde voor de met de lichtsnelheid
voortijlende bol, op het teken in de noemer na. Zoals we ook in §7plus hebben
gezien: in Einsteins afleidingen heeft c een negatief teken, zodat er in
zijn formules komt
te staan. In dit voorbeeld (en ook in de volgende formules) hebben we vervangen
door .
Wanneer je ook rekening houdt met het feit dat de energiehoeveelheid
evenredig is met de energiedichtheidsverhouding ,
zoals in §7 is afgeleid, kom je op de verhouding van de
energiehoeveelheid:
Zo komen we op hetzelfde resultaat als Einstein in §8: als je een
lichtbundel tegemoet snelt, bevat de bundel méér energie dan wanneer je de
andere kant op beweegt.
|
Het vinden en uitwerken van dit
voorbeeld bleek een heidense opgave en is alleen maar tot een goed einde
gebracht dankzij het feit dat de uitkomsten bij voorbaat vaststonden. Petje af voor
Einstein. |
Terug
|